Brussel,
12
maart
2020
|
15:39
Europe/Brussels

Evolutie - in theorie en in de praktijk: Dertig jaar geleden debuteerde de Mercedes-Benz 190 E 2.5-16 Evolution II

Samenvatting

· Een hoogwaardige sportsedan als topmodel van de reeks compacte modellen van Mercedes-Benz

· Het homologatiemodel met 173 kW (235 pk) vormde de basis voor DTM-toerwagens

· Het model maakte zijn debuut tijdens de Autosalon van Genève in maart 1990

· 502 werden gemaakt met een metallic blauwzwarte lak

Stuttgart. Een indrukwekkende première 30 jaar geleden: In 1990 lanceerde Mercedes-Benz de 190 E 2.5-16 Evolution II van de 201-modelreeks. De high-performance sportsedan was de straatversie van de gelijknamige DTM-toerwagen. De sedan, gebouwd in een kleine oplage van slechts 502 auto’s en altijd afgewerkt in blauwzwart metallic, is gemakkelijk te herkennen aan zijn machtige achterspoiler voor autosportgebruik.

Compacte sportwagen: de 190 E 2.5-16 Evolution II met 173 kW (235 pk) veranderde de kijk van het publiek op de ‘Baby Benz’. De sportwagen, door zijn fans meestal simpelweg ‘EVO II’ genoemd, heeft 30 jaar geleden de succesvolle compacte 201-modelreeks verheven tot waardige speler op het gebied van high-performance auto’s. Zijn status kwam ook tot uiting in de prijs: klanten met sportieve ambities moesten volgens de prijslijst ten minste 115.259,70 DM uitgeven voor een EVO II. Ter vergelijking: de 190 E 1.8 van de 201-modelreeks (80 kW/109 pk), ongeveer half zo krachtig en ontworpen om een jeugdige doelgroep aan te spreken, was verkrijgbaar voor minder dan een derde van die prijs.

Autoshow-debuut: de EVO II maakte zijn publieke debuut tijdens de Autosalon van Genève van 8 tot 18 maart 1990. Een jaar eerder presenteerde Mercedes-Benz de 190 E 2.5-16 Evolution (‘EVO I’), ook een straatversie van de toerwagen die bij de DTM-races werd ingezet. Er moeten minstens 500 van een modeltype worden gebouwd om aan de homologatie-eisen te voldoen. De Mercedes-Benz 190 E 2.3-16, gelanceerd in 1984, diende als basismodel.

Krachtpakket: de 173 kW (235 pk) viercilinder M 102-motor werd doorontwikkeld op basis van de EVO I-unit onder leiding van Dr. Jörg Abthoff, hoofd motorontwikkeling, en zijn collega’s Rüdiger Herzog, Dag-Harald Hüttebräucker en Rudolf Thom. Die motor had een kortere slag (82,8 millimeter) en een grotere boring (97,3 millimeter) dan de motor in de 190 E 2.5-16. Twee metaalkatalysatoren waren standaard bij de EVO II. Het maximale motortoerental was nu 7.700 tpm, wat onder andere mogelijk werd gemaakt door een lager drijfstanggewicht, vier in plaats van acht krukas-tegengewichten en het ombouwen van de nokkenasaandrijving van een duplex- naar een simplex-rollenketting.

Achterspoiler: de opvallende achterspoiler maakte van de EVO II in 1990 waarschijnlijk één van de meest in het oog springende Mercedes-Benz productieauto’s sinds de 300 SL ‘Gullwing’ (W 198) uit 1954. De boxvormige spoiler werd ontwikkeld door aerodynamisch ingenieur Rüdiger Faul (Mercedes-Benz Development in Sindelfingen) samen met professor Richard Läpple van de Technische Universiteit van Stuttgart. Om de stabiliserende neerwaartse druk op de achteras te optimaliseren, beschikte de spoiler over een intrekbare flap op de bovenste dwarsverbinding. De onderste spoilerrand aan de achterzijde kon worden gekanteld en de voorste spoiler was in twee stappen in lengterichting verstelbaar.

Sportpakket: de EVO II was onder andere voorzien van extra carrosserieversteviging en grotere 17-inch wielen voor deelname aan DTM-races. De aerodynamische aanpassingen zorgden voor extra downforce ten opzichte van de EVO I: De maximale achteras-downforce van de EVO II was door de spoiler maximaal 57,1 kg. Op de vooras was dit maximaal 21,2 kilogram.

Grootse laatste ronde: de motoren die gebruikt werden in de DTM-raceauto’s, waren afgeleid van de viercilinder-lijnmotoren die in de productievoertuigen werden gebruikt. Het vermogen werd echter opgevoerd van 173 kW (235 pk) in de productie-EVO II tot 274 kW (373 pk). Dit was de laatste DTM-motor die op de motorontwikkelingsafdeling van Mercedes-Benz werd ontworpen: vanaf dat moment nam AMG deze ontwikkelingstaak over.

Lof van de critici: de EVO II werd positief ontvangen in de vakpers. ‘Automobil Revue’ schreef op 23 augustus 1990 enthousiast: “Zelfs wanneer je de kritische grens bereikt, toont deze vierdeurs sportwagen grotendeels neutrale over- en onderstuurkarakteristieken die nauwelijks worden beïnvloed door lastwisselingen. Als je met de EVO II bewust de grens op zoekt, kan hij worden uitgedaagd om goed gecontroleerd overstuur te produceren”. Het vaktijdschrift ‘auto motor und sport’ meldde in uitgave 15/1990: “De 190 E 2.5-16 is een echte G-machine van de meest verfijnde soort en veruit de meest wendbare Mercedes-Benz. De gedempte vering biedt ook een comfortniveau dat aan de Mercedes-maatstaven voldoet en is verbazingwekkend soepel voor een sedan die is gebouwd voor zeer sportief rijden.

Sportieve successen: de DTM-toerwagens die werden afgeleid van de 190 E 2.5-16 Evolution II voldeden volledig aan de verwachtingen. De EVO II vierde zijn racedebuut op 16 juni 1990 op de Nordschleife van de Nürburgring. Voor de laatste DTM-race van het seizoen, die op 15 oktober 1990 werd verreden op de Hockenheimring, kregen alle fabrieksteams de beschikking over de EVO II. Kurt Thiim behaalde de eerste overwinning voor de auto op 5 augustus 1990 bij de eerste run van de vliegveld-race in Diepholz. In 1991 werd Klaus Ludwig tweede in de EVO II en in 1992 won hij het DTM-coureurskampioenschap, waarbij hij Kurt Thiim en Bernd Schneider achter zich liet. In het seizoen 1992 wonnen de coureurs van Mercedes-Benz maar liefst 16 van de in totaal 24 DTM-races die werden verreden met de EVO II.